ALGEMEEN BOEKVERSLAG:
TURKS FRUIT
1a. J. Bernlef,
Hersenschimmen
Eerste druk 1984
Em. Querido's
Uitgeverij BV, Amsterdam
146 bladzijden
b. Roman
c. Maarten
Klein is een man van 71 jaar, die samen met zijn vrouw Vera al
vijftien jaar in Gloucester, Amerika, woont. Voordat Maarten met
pensioen ging, werkte hij in Boston als secretaris bij een
internationale visserij-organisatie. Hun twee kinderen, Kitty en
Fred, wonen ver van hen vandaan.
Op
een zondag staat Maarten uit het raam te kijken. Hij wacht op de
kinderen die elke schooldag langs het huis lopen om met de bus naar
school te gaan. Pas nadat zijn vrouw Vera hem vertelt dat het zondag
is en de kinderen dus niet naar school hoeven, weet hij dat hij zich
vergist heeft. Diezelfde dag blijkt Maarten steeds vergeetachtiger te
worden. Hij bevindt zich plotseling in het washok, scheurt zonder
enkele reden een krant aan stukken en kan de kruiswoordpuzzel niet
meer oplossen.
De
volgende dag - het is maandag - geeft hij zijn vrouw suiker bij de
koffie, terwijl ze al meer dan tien jaar geen suiker meer gebruikt.
Hij gaat met zijn hond Robert wandelen, maar hij verdwaalt. Tot
overmaat van ramp raakt hij ook nog eens de hond kwijt. Maarten
wandelt naar de antiquair en koopt een boek. De antiquair informeert
naar zijn mening over de vorige aanschaf, maar Maarten weet niet waar
de man het over heeft. Vera pikt hem uiteindelijk met de auto op,
nadat hij al een halve dag van huis is geweest. Die avond beweert
Maarten zich dingen te herinneren die volgens Vera nooit zijn
gebeurd. De verwarring neemt toe als Maarten zich boven wil gaan
scheren; iets wat hij al vijf jaar niet heeft gedaan. Maarten
informeert bij Ellen Robbins naar haar (overleden) man. Een pijnlijke
vergissing!
Maarten
vindt plotseling een ansichtkaart van Kitty in zijn zak. Hij vraagt
zich af wie dat is. Na een uitgebreid ontbijt vertrekt Maarten naar
zijn werk - waar hij al vier jaar niet meer werkt. Om naar binnen te
kunnen, forceert hij een gesloten deur en spreekt hij de denkbeeldige
bestuurders van de visserij toe. Opeens beseft hij waar hij is en
haast hij zich weer naar huis. Op advies van de huisarts toont Vera
hem het familiefotoalbum. Maarten kan zich nauwelijks iets herinneren
van al die mensen op de foto's. Alleen de oude foto's roepen vage
herinneringen op. De huisarts komt langs en Maarten heeft ineens
moeite met zijn Engelse uitspraak.
De
vergissingen worden steeds omvangrijker. Maarten herkent zijn eigen
huisarts niet meer en wantrouwt hem. Hij ziet zijn eigen vrouw aan
voor zijn moeder en gooit, om de hond binnen te laten, een raam in.
Uiteindelijk schakelt Vera de hulp in van een verzorgster en Maarten
wordt vastgebonden op zijn bed. Vera en de verzorgster krijgen overal
de schuld van en Maarten uit grof taalgebruik. Hij bevuilt zijn eigen
bed en krijgt de kans om weg te lopen. Hij verdwaalt, maar de
vuurtorenwachter brengt hem weer bij zijn vrouw terug.
Op
de laatste dag - zaterdag - verscheurt Maarten alle foto's uit het
album in een poging om het lot af te wenden. Diezelfde dag brengt de
ziekenwagen Maarten naar de inrichting.
Recensie
!
Bernlef
denkt dat alleen een verhaal over een dementerende man niet goed
genoeg is, dat het zielig wordt als zoiets van buitenaf wordt
bekeken. Zielig, beter gezegd meelijwekkend, isHersenschimmen zeker
geworden. Maarten Klein, een geboren Nederlander van 71 jaar oud, die
in Amerika werkte en daar na zijn pensioen is blijven wonen, kijkt
naar buiten en zoekt naar de schoolkinderen die in de buurt op de bus
staan te wachten. Het is echter zondag en de kinderen zullen niet
komen. Deze vergissing markeert het begin van een aftakeling die als
een lawine groeit en voorsnelt. Maarten begint dingen te vergeten:
waar hij zijn tas heeft gelaten, dat hij de hond al heeft uitgelaten,
de dagen van de week, de uren van de dag. Ook dringt zijn verleden
bij het heden naar binnen: hij denkt dat hij weer aan het werk is, en
zoekt de notulen van de vergadering op zijn bureau dat al jaren leeg
is. Of hij ziet zichzelf als kleine jongen en zoekt zijn
kleurpotloden, om vervolgens door zijn vrouw Vera van een stoel
afgehaald te worden.
De
kloof tussen Maarten en zijn vrouw groeit steeds meer door dit soort
voorvallen, en kenmerkt zich door verwarde dialogen: ‘‘‘Kan het
zelf wel, moeder.’’ ‘‘Noem me geen moeder.’’ ‘‘Hoe
kom je erbij, Vera.’’’ Vera wordt overdonderd door de snelheid
waarmee de dementie intreedt, moet Maarten bemoederen, schaamt zich
daarvoor, weet zich geen raad met hem. In een vergevorderd stadium
van zijn toestand herkent hij haar soms niet meer, gaat hij weer
Nederlands praten, en denkt hij dat de Amerikaanse dokter een van de
geallieerden is, die hem tijdens zijn jeugd kwamen bevrijden van de
Duitsers. In de winter – klimatologisch, maar ook van Maarten –
vervagen alle kleurdetails (‘wijnrood’, ‘marineblauw’,
‘muisgrijs’) langzaam tot het steriele wit van de zorginstelling.
Het verhaal eindigt met losse flarden van indrukken waar nog maar net
een rode draad aan is vast te knopen.
Zo’n
verhaal van een dementerende man is niet genoeg volgens Bernlef, dus
bekijkt hij de dementie van binnenuit en probeert hij het in taal
weer te geven. Dit is wat het boek zo succesvol maakt: het verhaal
heeft een ontwrichtende werking op de lezer zelf. Wie het boek in één
keer heeft uitgelezen, weet waar ik het over heb. Uiteraard wéét je
dat Maarten geen betrouwbare vertelinstantie is, maar hoe sceptisch
je ook bent, je wordt er steeds opnieuw ingeluisd. Je moet
vaststellen dat de gebeurtenissen waarvan je dacht dat ze ‘waar’
waren, het niet zijn. Af en toe vang je een glimp op van de
werkelijkheid, als Maarten bijvoorbeeld een gesprek tussen zijn vrouw
en de dokter opvangt, maar daarmee ontsnap je niet uit zijn in elkaar
stortende wereld.
Houvast
is een luxe die ontbreekt. Af en toe is er een cursieve regel die het
begin van een nieuwe dag aangeeft, maar langzamerhand wordt elke
witregel een blackout. De lezer moet gefrustreerd concluderen dat er
bij de volgende alinea van alles aan de hand kan zijn, dingen waarvan
hij geen weet heeft. Aan het einde van het boek valt ook de
typografische zekerheid weg: geen hoofdletters meer, geen volledige
zinnen, alleen losse woorden, losse gedachten. Hersenschimmen.
Bernlefs
schrijfstijl is beeldend voor het verhaal: vorm en inhoud zijn
perfect op elkaar afgestemd. De schrijver bewijst dat hij niet alleen
een verhaal kan vertellen, maar dat hij het verhaal kan schrijven op
de enige juiste manier: net zo onttakeld als de dementerende
hoofdpersoon zelf.
Bernlef
besloot het interview met Roggeman als volgt. ‘Het paradoxale van
het boek is dat het eindigt in totale vergetelheid maar dat het
resultaat, het boek, – als ieder boek – een totaal geheugen is
waar nooit meer iets uit weg kan raken. Tot niemand je meer leest.
Maar dan hoop ik er zelf niet meer te zijn.’ Bernlef is er nog. En
wellicht staat hem bij leven en welzijn iets compleet anders te
wachten dan vergetelheid. We zullen het zien op 11 maart.
Recensie
II
Ouder
worden we allemaal, maar het vooruitzicht van aftakeling is zelden
gespreksstof, hooguit onderwerp van een snel weer weggeschopte zwarte
mijmering. Het lichamelijk verval is nog voorstelbaar (hoe
ergerniswekkend ook), maar wie durft zich de geestelijke aftakeling
in te denken? Bernlef behoort tot het type schrijver dat zich dat
soort taken stelt. In 1974 schreef hij al een bundel mooie verhalen
over het oud worden (Hondedromen)
en in verschillende van die verhalen speelde het grote vergeten een
rol.
Hersenschimmen, zijn
nieuwe roman, gaat over dementie. Hoofdpersoon is de 71-jarige
gepensioneerde Maarten Klein, die met zijn vrouw Vera in een
kustplaatsje boven Boston woont. Zijn actieve leven als secretaris
van een internationale maritieme organisatie is voorbij en hij geniet
(tevreden van natuur) van de kalme routine van het dagelijkse
bestaan: de wandelingen met zijn hond, het dagelijks vertier van de
binnenlopende vissersboten en het passeren van de schoolbus.
Jaren
van behoedzame tevredenheid voor de boeg, maar geleidelijk merkt hij
dat er iets met hem aan de hand is. Woorden verliezen ineens hun
betekenis of zijn niet beschikbaar, herinneringen zijn niet meer
oproepbaar maar overvallen hem onverwacht, soms blijkt hij
handelingen te verrichten die bij een veel vroegere periode uit zijn
leven behoren: op pad gaan voor een vergadering, stiekem snoep zoeken
in de huishoudkast. Fantasie, herinnering en werkelijkheid schuiven
over elkaar heen, de tijd verdwijnt als dimensie, het ene moment is
hij kind en het volgende ogenblik weer even zijn 71-jarige zelf.
In
het begin lijken het korte storingen, blackouts, maar de ziekte
vordert snel: "Ik
word van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen
kan houden, omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt 'ik', 'mijn
lichaam', 'mijn geest', maar dat zijn maar woorden. Vroeger
beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere
kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen
te spreken".
Terwijl
hij wel merkt dat hij zijn gedachten niet meer altijd kan ordenen,
kan Maarten Klein geen moment echt beseffen wat er met hem aan de
hand is. En dat is logisch, want in de steeds spaarzamer ogenblikken
dat hij zichzelf is, is er ook niets aan de hand. Bernlef heeft in
dit boek gekozen voor de ik-vorm, een bijna onmogelijke opgave want
hoe beschrijf je van binnenuit een geestelijke aftakeling? Bijna per
definitie kan niet verwacht worden dat een dementerende bejaarde dat
proces coherent beschrijft.
Het
is toch gelukt om dat waar te maken en dat komt doordat Bernlef er
met zijn ingehouden stijl in slaagt te laten vergeten dat je woorden
leest. De lezer is rechtstreeks aangesloten op het gedachtenleven van
Maarten Klein. De plotselinge overgangen van volwassen naar kindse
denkwereld worden daardoor verrassend direct duidelijk gemaakt:"Een
beetje koud heb ik het. Een kop hete thee zou mij goed doen. Ik loop
de keuken in en draai het gas aan. De ketel, waar is de ketel.
'Ketel', zeg ik, 'ketel', maar het ding is nergens, ook niet in een
van de keukenkastjes. Misschien binnen. Vera gebruikt hem wel eens om
de planten water te geven. Ook niet. Ik doe de deur van de
provisiekast open, maar hoe ik ook zoek achter borden en glazen,
nergens kan ik een Kwatta-reepje vinden. En er liggen ook geen
peredrups of zuurballen. Misschien is ze boodschappen gaan doen. Ik
ga achter de piano zitten en druk eerst het oefenpedaal in voordat ik
begin te spelen. Opa ligt boven zijn middagdutje te doen dus ik moet
heel stilletjes spelen. De toetsen gaan zwaar en stroef. Of zijn het
mijn koude vingers die niet willen? Dan hoor ik de voordeur opengaan.
'Ik ben hier oma', roep ik haar vanachter de piano tegemoet."
Het
is op deze manier zelfs mogelijk om vanuit het gezichtsveld van
Maarten Klein het verdriet van zijn vrouw Vera te beschrijven, die
haar man steeds verder weg ziet verdwijnen in de kinderlijkheid: "Is
pappa al naar kantoor?" "Maarten, ik ben het, Vera!"
"Je moet niet zo tegen me schreeuwen." Ze verbergt haar
gezicht in haar handen. Waarom is ze nu opeens zo opgewonden? Waarom
huilt ze zo hartverscheurend?" Het
boek eindigt zoals verwacht mocht worden, in flarden van zinnen en
indrukken.
Hersenschimmen is
heel wat meer dan een perfect uitgevoerde literaire exercitie.
Bernlef heeft een warm en levend portret gemaakt van een aardig mens
op weg naar het niets. Het is te hopen dat Hersenschimmen veel
lezers zal vinden. Niet alleen vanwege het doorbreken van een taboe,
maar ook omdat Bernlef in dit boek opnieuw bewijst dat hij als
schrijver meer aandacht verdient dan hij tot nu toe kreeg.
Eigen
reactie:
Hans
van Voort heeft het over dat het boek een taboe doorbreekt. Ik ben
het hier niet mee eens, aangezien ik het onderwerp dementie nooit als
een taboe heb ervaren.
Ik
vond de schrijfstijl van Hersenschimmen een misleidend boek. In het
begin heb je nog niet helemaal door wat er aan de hand is met
Maarten, dus wanneer er door zijn dementie misverstanden ontstaan, is
dat in het begin best wel verwarrend. Dit komt dus door de
schrijfstijl, namelijk dat het verhaal vanuit de ik-persoon wordt
verteld.
Het
verhaal geeft om dezelfde reden een goed beeld van wat een persoon
met dementie meemaakt. Je maakt de verwarrende situaties mee en je
kan je goed inleven hoe ontwrichtend deze voor Maarten zijn. Hierin
ben ik het dus eens met Bert Zuidhof, die vindt dat het boek een
ontwrichtende werking heeft op de lezer zelf.
Ik
ben het met Hans van Voort eens over het punt dat Bernlef een warm en
menselijk portret heeft kunnen maken van Maarten Klein. Je zou
misschien snel een soort onmenselijk, raar wezen lijken als je
dementerend bent, omdat veel mensen je niet begrijpen etc. Maar je
krijgt juist medeleven met Maarten en begrijpt (voor zo verre je dat
kunt begrijpen) waar hij doorheen gaat.